Wist U....
"Vereren joden, christenen en moslims dezelfde God?"
De kernvraag? Geloven de moslims in dezelfde God als de christenen en de joden?
Dat is een vraag die op dit ogenblik veel mensen bezig houdt. Voor christenen
is het antwoord van essentieel belang voor de manier waarop moslims benaderd
worden. Voor moslims is het geen vraag, want de Koran stelt in Soera 29 vers
46 duidelijk: "Onze God en uw God is Eén".
Ondanks hun vijandige opstelling tegenover judaïsme en christendom rekenen moslims de aanhangers van deze godsdiensten ook tot de volgelingen van Allah. Onder de mantel van één monotheïstische religie worden stappen ondernomen om ook hen te brengen onder de banier van islam. De prijs voor deze eenmaking is dan wel dat zij de godheid van Christus verwerpen en God aanspreken als Allah. Ook moeten zij erkennen dat de Bijbel veel fouten en vervalsingen bevat en dat de Koran de uiteindelijke en authentieke openbaring van God is. Een gedeelte in de Koran waar dit soort eenheid wordt beschreven is Soera 2:136, waar staat: "Wij geloven in Allah en in hetgeen ons is geopenbaard en in hetgeen tot Abraham, Ismaël, Izaäk, Jacob en de stammen werd nedergezonden en in hetgeen aan Mozes en Jezus werd gegeven en in hetgeen aan alle andere profeten werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen onderscheid tussen hen en aan Hem onderwerpen wij ons."
Wij kunnen dus stellen dat moslims ervan uitgaan dat de God van joden en christenen dezelfde is als hun Allah, maar dat die in beide gevallen een verkeerd beeld van Hem hebben. De geschriften (Oude en Nieuwe Testament) zouden vervalsingen bevatten, namelijk overal waar ze afwijken van wat de Koran over Allah zegt, in het bijzonder over Jezus Christus (Isa in de Koran) dat Hij Gods Zoon zou zijn. Veel christenen hebben er moeite mee wanneer zij moslims over God horen praten. Als we bijvoorbeeld naar het karakter van God kijken, zoals Hij zich in de Bijbel heeft geopenbaard en dat vergelijken met Allah van de Koran, blijken de verschillen zo groot te zijn dat het onmogelijk om dezelfde God kan gaan. Zij kunnen niet anders dan concluderen dat Allah, de god van de Koran aan wie de moslims zich onderwerpen, onmogelijk dezelfde kan zijn als de God van de Bijbel, die christenen hun Vader noemen. Eén ding moet duidelijk zijn. Hoewel mensen het bovennatuurlijke menen te verklaren vanuit een filosofie der religies, is het wezen van religie zelf geen filosofie is, maar een openbaring.
Moslims stellen dat zij Allah niet kunnen beschrijven want dat is onmogelijk. Alles wat een moslim kan doen is zijn handen opheffen naar de hemel of diep ter aarde buigen en uitroepen: Allahoe Akbar! Dat niet betekent: Allah is groot, zoals veel mensen menen, want dat zou zijn: Allah kebir! Akbur is de vergrotende trap van kebir, en de roep Allahoe Akbar betekent dus: Allah is groter (dan de God van de joden en christenen): groter en hoger dan de Allerhoogste, vgl. Jes. 14:13.Allah is te groot om door mensen te worden beschreven, want Allah is niet door mensen bedacht maar aan mensen geopenbaard, iets dat 'neergezonden' is, tanzil. (Soera 53:4) Zelfs zijn 'negenennegentig schoonste namen' in de Koran gelden als openbaringen van Allah zelf. Hiermee is de discussie gebracht op het juiste niveau, nl. openbaring van Allah tegenover openbaring van YHWH, Boek tegenover Boek. Menselijke en godsdienstfilosofische overwegingen hebben dan niet meer de eerste plaats.
De naam Allah.
Bij de discussie over de Allah van de moslims en de God van joden en christenen
moeten we bedenken dat de term 'God' geen eigennaam is maar een soortnaam
of titel. Hetzelfde geldt nu voor Allah, afkomstig van al-Illah, Arabisch
voor 'de god'; letterlijk: 'heer der goden'. Daarmee kan de God van de Bijbel
bedoeld worden, zoals in de Arabische Bijbelvertaling, maar er kan ook een
andere god mee aangeduid worden, zoals de god van de Koran. In de Bijbel gebeurt
dat ook. Zo wordt in Exodus
20:2 de titel elohim voor God (YHWH) gebruikt, maar in Exodus
20:3 verwijst deze term naar de andere goden, namelijk de afgoden. De
psalmdichter stelt het zo: "Alle elohim der amim zijn elilim", Alle
goden der volken zijn afgoden, Ps.
96:5. Wij moeten duidelijk maken over Wie wij het hebben!
De naam Allah die gebruikt wordt in de Koran, stamt uit de Arabische wereld van ver voor de islam. In de polytheïstische religie van Mekka werden destijds 360 goden vereerd. Na zijn ervaringen in de grot van Mekka riep Mohammed de god Allah van zijn eigen stam (de Koeraisj) uit tot oppergod: de maangod, de god van de oorlog en het zwaard. Daarmee verkondigde Mohammed dus niet de ware God aan de dienaars van de afgoden, zoals Paulus dat eerder in Athene had gedaan, maar verhief hij de status van zijn eigen stamgod binnen het pantheon (godentempel) van Mekka en sloot daarmee alle andere goden uit. In de strikte betekenis van het woord is dit geen monotheïsme maar henotheïsme: het verkiezen van één god uit velen. Ook veel Hindoes vereren slechts één god uit vele goden.
De gedachte van een hoogste God boven alle andere goden nam
Mohammed van de joden en de christenen over, nadat hij met hun godsdienst
en heilige boeken kennis had gemaakt. Vervolgens modelleerde hij zijn Allah
tot God de Schepper, de ene God van Abraham, Isaäk en Jakob. Zodoende
kreeg de God van de Koran een karakter dat totaal verschillend was van de
God van de Bijbel en werd deze Allah verheven tot opperheerser van het heelal.
Dit proces is door Konrad Meyer uitgelegd in zijn boek 'The Middle East at
the Crossroads', pag. 11: "In de tijd voor Mohammed werden in de Kaäba
in Mekka vele goden vereerd. Tijdens de religieuze feesten in de stad stond
Mohammed op en riep dan luid: 'La alla illa allahu!' (Er is geen andere god
dan Allah). Later werd deze uitspraak een geloofsfundament van de islam. De
islam is een godsdienst die zich altijd zal verzetten tegen Jezus Christus,
de gekruisigde, opgestane en komende Heer."
Een andere islamvorser is de Amerikaan Robert A. Morey, wiens boek 'The Islamic
Invasion' in brede kringen bekend is. Van hem is de uitspraak: "Simplistisch
denken dat de wezenlijke verschillen tussen de wereldgodsdiensten wil negeren,
is een belediging van het unieke van deze religies."
Al-Kindi, een van de eerste christelijke apologeten (verdedigers van het geloof) tegen de islam, heeft erop gewezen dat de islam en hun god Allah niet afkomstig zijn van de Bijbel maar van de heidense Sabeeërs, waarvan we lezen in het boek Job 1:15 en de profetie van Jesaja 45:14. Die aanbaden niet de Ene God van de Bijbel, maar de maangod en zijn drie dochters, de godinnen (Al)Uzza, (Al)Lat en Manat (zie Soera 53:19-20). Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat het symbool van de islam de halve maan is, die ook voorkomt in de vlaggen van veel moslimlanden. Ook het kussen van de zwarte steen in de Kaäbah en het werpen van stenen naar de duivel (tijdens de hadj) komt hier vandaan, zoals ook de vastenmaand begint en eindigt met de wassende maan.
Allah en het zoonschap van Jezus Christus.
De relatie van Jezus Christus met God is de voornaamste aanstoot voor de moslims.
Is Jezus de Zoon van God? Kan God een Zoon hebben? De Bijbel zegt JA, Allah
zegt NEE. Alleen al hieruit blijkt het totaal andere wezen van Allah. Omdat
christenen Jezus erkennen als de Zoon van God, zegt de Koran: "De vloek
van Allah zij op hen" (Soera 9:30). Het is onmogelijk voor een moslim
om alle woorden van de Koran te geloven en tegelijkertijd te belijden dat
Jezus de Zoon van God is. Dat heeft een dubbele oorzaak, die zowel ligt in
de manier waarop Mohammed met de geschiedenis omging als in de openbaring
die hij van Allah zou hebben ontvangen.
Mohammed keerde zich tegen de heidense leringen die hij in Mekka tegenkwam, dat de god Al-Illah zonen en dochters had. Vandaar de woorden: "Heer, schepper van de hemelen en de aarde, hoe kan hij een zoon hebben als hij geen vrouw had?" Toen hij dan ook hoorde dat de Almachtige God van de christenen een Zoon had met de naam Jezus, verwierp hij dit, samen met het Mekkaanse denken over het 'vaderschap' van Allah, als ketterij.
Een verdere verwarring waar Mohammed mee te maken had was de leer van de Mariamijja-beweging in de vijfde tot de zevende eeuw. Zij geloofden dat de schepper een vrouw had, Venus of Al-Zahrah, die zij vereerden als 'koningin des hemels'. Toen deze mensen overgingen tot het christendom, sloot dit aan bij de Oosterse (en later ook Rooms katholieke) kerkleer waarbij Maria als 'Moeder Gods' werd vereerd. Op die manier kwam Mohammed ertoe om de christelijke leer van de Drie-eenheid uit te leggen als de Vader, Maria en Jezus, wat hem als godslastering in de oren moet hebben geklonken.
Op die manier zou de leer van de Mekkanen en de Marijjanen
hebben bijgedragen tot de afwijzing in de Koran van Jezus Christus (in de
Koran Isa genoemd) als de Zoon van God. In dat geval zou de afwijzing slechts
berusten op een diepgeworteld misverstand, dat mogelijk met het juiste onderricht
had kunnen worden weggenomen. Het probleem ligt echter niet bij Mohammed maar
bij Allah, wanneer wij ervan uitgaan dat Mohammed gelijk had toen hij zei
dat Allah door hem sprak. In plaats van de Arabische naam voor Jezus (Yashu'u)
gebruikt de Koran echter de Arabische naam voor Esau: Isa, die mogelijk van
de joden van Medina is overgenomen.
Vanuit de Koran gezien is het probleem niet zozeer de Drie-eenheid als wel
het zoonschap van Jezus Christus, dat Allah ten diepste haat. In Soera 2:116
lezen wij: "Zij zeggen dat Allah een Zoon heeft; NOOIT!" "Zeg,
Hij alleen is Allah, God de eeuwige. Hij verwekt niet en hij is niet verwekt.
En niemand is hem gelijk" (Soera 112). "Het past Allah niet om een
Zoon te verwekken." (Soera 19:35). De gedachte alleen is voor hen een
onvergeeflijke zonde of sjirk die hen bijt, ergert en misselijk maakt, iets
dat absoluut ondenkbaar en onmogelijk is. Het enige antwoord dat een moslim
hierop kan geven, is het doodvonnis uit te spreken over degene die deze sjirk
veroorzaakt, door hem te plaatsen onder fatwa.
De Bijbel over Jezus Christus.
De Bijbel leert nadrukkelijk dat Jezus niet Gods Zoon werd omdat hij uit Maria
geboren is. Van eeuwigheid is Hij God, van voor de grondlegging der wereld
Gods Zoon, zoals duidelijk blijkt uit de brief aan de Hebreeën. Lang
voordat hij op aarde kwam, zei Hij bij monde van de profeet David: "Slachtoffer
en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij (Yashu'u) een lichaam
bereid." (Psalm
40:7 geciteerd in Hebr.
10:5).
Hetzelfde lezen wij in Johannes 1 (vs 1 en 14):"In den beginne was het Woord?en het Woord was bij God en het Woord was God. Het Woord (Yashu'u) is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid."
Op diverse plaatsen in de Koran zegt Mohammed, Allah citerend, dat de 'mensen van het boek' (joden en christenen) gedood moeten worden omdat zij de vijanden van Allah zijn en dat allen die hen doden, helpers van Allah zijn die daarvoor in al Djannah, het paradijs van de moslims, als sjahied (martelaar) zullen worden beloond. "Daarom, vecht voor de religie van Allah." (Soera 4:84). Als nu een christen door het Evangelie van Jezus Christus uit te dragen de vijand van Allah wordt, wie kan deze Allah dan zijn? Wie is deze Allah die zo beledigd wordt door het evangelie van Christus? Kan hij de God van de Bijbel zijn die aan het begin en het eind van Jezus openbaar optreden heeft verklaard: "Deze is mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb. Hoort naar Hem" (Matteus. 3:17, Lukas. 9:35)
In het Oude Testament is Jezus Christus nog een verborgenheid, vandaar dat de joden Hem niet (h)erkenden (Johannes 1:11). In het Nieuwe Testament is Hij ten volle geopenbaard als Heiland der wereld en Messias der joden. Zo kan Jezus na zijn opstanding zeggen dat "alles wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. Toen opende Hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen," Lukas 24:44b-45). De Bijbel is een geheel en spreekt zichzelf niet tegen, want "de Schrift kan niet gebroken worden," Joh. 10:35. Maar de woorden van Allah, die Mohammed heeft opgetekend in de Koran, zijn geen vervulling van de Bijbel, maar breken de Schrift doordat de kern ervan: verzoening door de kruisdood van Jezus Christus als het Lam van God en verlossing door het geloof van Hem, wordt ontkend en zelfs als vervloeking wordt beschouwd.
Onze conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de God van joden en christenen gedurende de eeuwen waarin de Bijbel tot stand kwam, vanaf Mozes en de profeten steeds meer van Zichzelf heeft geopenbaard. Het hoogtepunt is Gods openbaring in de Zoon, Jezus Christus (Hebr. 1:1-4), waarvan de apostelen getuigen. Daarna is de openbaring afgesloten (Op. 22:18-19) en is iedereen die hieraan toevoegt of ervan afneemt een valse profeet.
De profeet Jesaja roept uit (44:8)?"Gij zijt mijn getuigen: is er een God buiten Mij? Er is geen andere Rots, Ik ken er geen."
Bijbelstudie Centrum – wistu@bijbelstudiecentrum.nl